Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk van de hemel. (Mattheüs 18:4)
‘Wat wil jij later worden?’ Vroeg ik aan de peuter in het gezin waar ik op bezoek was. ‘Groot!’ riep hij zonder twijfel uit. Met elkaar schoten we in de lach. ‘Ja, word jij maar lekker groot, dat gaat je vast lukken…’ en met een brede glimlach liep hij met ingehouden adem kaarsrecht overeind groot te zijn in de huiskamer. Heerlijk om te zien hoe het kereltje zichzelf al zag groeien.
Het deed mij denken aan mijn eigen kinderjaren, waarin niets groot genoeg leek. Bijvoorbeeld als we een keer een ijsje mochten halen, dan was het grootste ijsje nog niet groot genoeg. Nou ja, in mijn ogen dan… Mijn moeder probeerde dat verlangen nog wat bij te schaven met de bovenstaande cliché. Als kind kon ik daar niet zoveel mee.
Als mensen om Jezus heen zichzelf groter willen maken dan ze zijn, zet Hij een kind in hun midden en wijst op het goede van wat kinderen nog in zich kunnen dragen. Een onvoorwaardelijk vertrouwen, zonder alle mitsen en maren… ‘Dát is het goede’, zei Jezus, ‘het goede dat groot is in de ogen van mijn hemelse Vader.’
Vanaf komende zondag leven we in de tijd van verwachting. Advent. Zoals dat liedje dat we als kinderen al vroeger zongen: ‘Verwacht de komst des Heeren.’ Jezus’ komst op aarde laat eveneens iets zien hoe je het goede kunt vinden op plekken waar het niet groots is. Hoe zie, of ervaar, je dat in jouw leven? Waar(in) zoek jij in de komende weken het goede? Wat verwacht je daar van?
Zondag lezen we twee gedeelten: Mattheüs 18:1-5 en Efeziërs 3:14–2. Hoe passen deze woorden in jouw geloofsleven?
ds. Hans Vel Tromp